Een nieuw schoollokaal

 

Home
Omhoog
Salarisverhoging predikant

(Uit de 'Oude Doos', Kerkblad juni 2000).
(Naar Inhoudsopgave 'Oude Doos')

De bouw van een nieuw schoollokaal (openbare lagere school) te Hooge Zwaluwe

In 1879 werd gestart met de bouw van een nieuwe openbare lagere school (Raadhuisstraat 37). De huidige school, gevestigd in de woning van de hoofdonderwijzer, voldeed blijkbaar niet meer. Reden voor het gemeentebestuur om een nieuw gebouw neer te laten zetten en wel tussen de toenmalige pastorie (Raadhuisstraat 39) en de woning van de hoofdonderwijzer van de openbare school (Raadhuisstraat 35). Voor de fundering diende 3 meter veen te worden uitgegraven en aangevuld te worden met zand. Een aantal kerkvoogden en notabelen was bang dat deze afgraving zou kunnen leiden tot een verzakking van de pastorie. Bovendien had het gemeentebestuur heel ijverig van een stuk grond bij de pastorie, dat eigendom was van de kerk, circa 80 cm laten afgraven. 
Wat was hiertegen te doen? De voorzitter, de heer C.C. Vogel, wist niet goed of de Wet op de Vervening, die vervening verbood op een afstand van minder dan 5 meter van particuliere eigendommen en minder dan 10 meter van openbare wegen, hier van toepassing zou zijn. Hij wilde graag de mening van het College vernemen. 

De notabel H. van Es Vogel wist te vertellen dat de kerkvoogden toestemming hadden gegeven tot het afgraven van de grond bij de pastorie. Dit werd door de aanwezige kerkvoogden, de heren C.C. Vogel, L. de Visser en A.P. de Visser ten stelligste ontkend. De afgraving was geheel buiten hun medeweten geschied. 
Voorts meende Van Es Vogel “genoegzaam” te weten dat de Wet op de Vervening hier wel van degelijk van toepassing zou zijn. Hij was ervan overtuigd dat het kerkbestuur het volle recht had het uitgraven van het veen op een zo geringe afstand van de pastorie te beletten. Hij was van mening dat het gemeentebestuur willekeurig had gehandeld. 
De secretaris kerkvoogd, A.P. de Visser, had zijn twijfels over hetgeen van Es Vogel naar voren had gebracht. Volgens De Visser was de Wet op de Vervening hier volstrekt niet van toepassing omdat de bewuste “vergraving” slechts diende als voorbereidende en onvermijdelijke werkzaamheden voor de bouw van een nieuw schoolgebouw. Dit recht was aan iedere eigenaar voorbehouden. Hij merkte verder op dat wanneer Van Es Vogel gelijk zou hebben het in deze gemeente, vanwege de nabijheid van wegen en particuliere eigendommen, het moeilijk zo niet geheel onmogelijk zou zijn nieuwe gebouwen neer te zetten. 
Voor de voorzitter was het in ieder geval duidelijk dat de afgraving van het stuk grond behorende aan de pastorie niet nodig was geweest. Hij wilde graag van de leden van het College vernemen welke stappen hiertegen genomen moesten worden.
Notabel C. Vos gaf de raad om voorlopig niet te gaan procederen of advies in te winnen bij een rechtsgeleerde. Hij gaf er de voorkeur aan om de zaak in de minne te schikken. 

Na enige discussie werd met algemene stemmen een voorstel van de voorzitter aangenomen. Dit voorstel hield in dat de kerkvoogden aan het gemeentebestuur zouden verzoeken om:
1. het kerkelijk eigendom zo spoedig mogelijk in de oorspronkelijke staat terug te brengen;
2. geen veen uit te graven op een afstand minder dan 5 meter van de pastorie;
3. de privaten (toiletten) van de te bouwen school zo te plaatsen dat dit geen hinder kon opleveren voor de belendende (aangrenzende) eigenaar.

De kerkvoogden namen contact op met het gemeentebestuur. Zij hadden een onderhoud met de burgemeester, de heer Dirk Jan Baron van Heeckeren van Brandsenburg. Hij zegde toe dat het gemeentebestuur ervoor zou zorgen dat het kerkelijk eigendom in de vorige staat zou worden teruggebracht. Aan het verzoek om geen veen af te graven op een afstand van minder dan 5 meter van de pastorie kon geen gevolg worden gegeven. Tevens konden de toiletten niet ergens anders worden geplaatst.

Omdat de kerkvoogden wilden weten of zij hiertegen nog iets konden ondernemen, besloten zij advies in te winnen bij de heer Van Heusden, lid van het Provinciaal College van Toezicht. Van Heusden was van oordeel dat het kerkbestuur geen recht had de ontgraving van veen tegen te houden. Mocht blijken dat er door de uitgraving van het veen schade aan de pastorie was ontstaan, dan kon men de schade verhalen op het gemeentebestuur.

Op grond van het een en ander werd besloten om de zaak voorlopig maar te laten rusten. Wel merkte de notabel W.E. Becking op dat de sloot naast de tuin van de pastorie bijna geheel gedempt was en vroeg zich af of hierin geen verandering kon worden gebracht. De voorzitter kon hem mededelen dat hierover met de burgemeester gesproken was. De helft van de sloot was eigendom van de gemeente. De burgemeester had toegezegd de sloot op een behoorlijke breedte en diepte te brengen.

Zoals op de ingemetselde steen in het voormalige schoolgebouw aan de Raadhuisstraat 37 is te lezen werd de eerste steen op 24 juni 1879 gelegd door D.J. van Heeckeren van Brandsenburg, burgemeester der Gemeente Hooge en Lage Zwaluwe.

 

Ada Peele
Hooge Zwaluwe, 20.5. 2000 

 

© 2003-2009: Protestantse Gemeente Hooge Zwaluwe - Nederland
Gewijzigd: 29-09-2011

Voor vragen, aanvullingen, commentaar: Webmaster Protestants Hooge Zwaluwe