In
de vorige aflevering hebben we gezien dat er in 1857 een geschil was
ontstaan tussen de kerkelijke gemeente en de burgerlijke gemeente over
het onderhoud van de kerktoren. Om die zaak nader te onderzoeken
benoemden Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant op 5 mei
1857 een commissie uit hun midden bestaande uit de heren B.J. Mutsaers
en mr. J.A.M. Roels, aangevuld met de Hoofd Ingenieur van den
Waterstaat in het zesde district van dezer Provincie, de heer L.
Rijsterborgh.
De
commissie kwam op 9 mei 1857 op het raadhuis van Hooge Zwaluwe in
vergadering bijeen om daar te spreken met het gemeentebestuur en het
kerkbestuur. Het doel van deze gesprekken was om het gerezen geschil
nader te onderzoeken en zo mogelijk een minnelijke schikking te
bewerkstelligen. Eerst hoorde de commissie het gemeentebestuur en het
kerkbestuur afzonderlijk, daarna beide besturen gezamenlijk.
Nadat
de commissie alle meningen en argumenten had gehoord kwam zij met een
compromis voorstel. Zij stelde voor dat de gemeente en de kerk in het
vervolg ieder voor de helft het onderhoud van de dakrand en het dak tot
het klokhuis zouden betalen. De reden daarvoor was dat de dakrand met
het dak tot het klokhuis dienden tot behoud en dekking van de luizolder
en het daarop staande uurwerk, maar ook van de kerk onder de luizolder.
Verder stelde de commissie voor dat al hetgeen vroeger door de
burgerlijke gemeente was onderhouden, ten laste van die de burgerlijke
gemeente zou blijven.
Het
kerkbestuur was aanvankelijk tegen dit voorstel. Daarop stelde de
commissie dat het gemeentebestuur erkende dat zij het onderhoud van de
hele toren, zoals dat door het kerkbestuur bedoeld werd, sedert de
Staatsregeling in 1798 had bekostigd. De burgerlijke gemeente was
volgens de bestaande wetgeving echter niet verplicht dit onderhoud in de
omvang van vroeger verder te blijven bekostigen.
Naar
de mening van de bij de vergadering aanwezige hoofdingenieur behoorde de
kerk zich in het vervolg te gedragen op de wijze zoals was voorgesteld
door de commissie van Gedeputeerde Staten. Deze commissie raadde het
kerkbestuur nogmaals aan om net als het gemeentebestuur met het gedane
voorstel in te stemmen. Dit om onaangenaam procederen, dat uit deze
kwestie zou kunnen ontstaan, te voorkomen. Om die reden, en vanwege de
belangeloze bemoeiing en raadgeving van de commissie, besloot het
kerkbestuur uiteindelijk met het voorgestelde compromis akkoord te gaan,
behoudens goedkeuring van het provinciaal college van toezicht op de
kerkelijke administratie van de provincie Noord-Brabant.
(wordt
vervolgd)
Matti
Herben en Ada Peele,
Hooge Zwaluwe, 17 februari 2009
|