Zoals
u in de vorige aflevering heeft kunnen lezen, had predikant Ampzink
jaarlijks recht op classis- en turfgeld. De predikant kreeg classisgeld
omdat hij viermaal per jaar naar de Classis in Dordrecht moest reizen.
Over de periode 1744 tot 1753 waren deze gelden nog niet aan hem
uitbetaald. Het ging om een bedrag van 800 gulden. Normaal gesproken
diende hij bij de Pruisische heer een verzoek tot betaling te doen. De
Pruisische koning Frederik de Grote was nog steeds heer van Hooge en
Lage Zwaluwe, maar in deze situatie zou snel verandering komen.
In de
tweede helft van 1753 was de verkoop van Hooge en Lage Zwaluwe door de
Pruisische koning aan de weduwe van Willem IV, de prinses gouvernante
Anna van Hannover, in een vergevorderd stadium. De predikant had in de
krant gelezen dat diegene die nog openstaande rekeningen wilde
vereffenen deze in september 1753 moest indienen bij Lodewijk Philips
von Hagen in Den Haag. Hij was een van de twee Pruisische commissarissen
die waren belast met de verkoop van de Hollandse domeinen en tevens met
het opstellen van het verkoopcontract en de bijbehorende
verkoopvoorwaarden. Zij onderhandelden over de verkoop met de twee
commissarissen die door prinses Anna waren aangesteld.
Ampzink klom meteen in de pen en schreef een brief aan Von Hagen. Hij
gaf aan dat hij nog aanspraak maakte op 800 gulden en dat hij dit bedrag
uiteraard graag wilde ontvangen. De predikant stelde voor om hierover op
korte termijn met de commissaris van gedachten te wisselen.
Dan
blijkt dat Ampzink al eerder een verzoek had ingediend bij een andere
Pruisische functionaris, Douglas, maar van hem was nog geen antwoord
ontvangen. Als de predikant bij de Classis in Dordrecht kwam, werd hem
steeds gevraagd of hij het classisgeld al had gekregen, maar hij moest
deze vraag steeds ontkennend beantwoorden.
In
onderstaande bijlage zien we welke bedragen Ampzink nog tegoed had.
Matti Herben en
Ada Peele,
Hooge Zwaluwe, 19 februari 2010
|