De kerkmeesters hadden bij hun
schrijven aan de Raade en Rekeninge van zijne Hoogheid den Heere
Prince van Orange Nassau
een specificatie gevoegd van de al betaalde en gedeeltelijk nog te
betalen kosten voor reparaties aan de kerk en voor het maken van de
nieuwe banken en stoelen. Over de bekostiging daarvan nam de raad van de
prins in 1778 het volgende besluit.
Preekstoel en orgel
vóór de brand van 1911.
De baljuw en andere
regenten van Hooge en Lage Zwaluwe werden geautoriseerd om ten behoeve
van de al uitgevoerde reparaties en vernieuwingen aan de kerk van Hooge
Zwaluwe, alsook voor de nog te maken banken en stoelen, zonder rente uit
de gemeentekas of dorpsfinanciën aan de kerk een bedrag van 1.200 gulden
te lenen.
In de tweede plaats werd de
rentmeester van de heerlijkheden Hooge en Lage Zwaluwe geautoriseerd om
naast de al eerder betaalde 3.900 gulden uit de domeinkas zonder rente
aan de kerk te lenen zo veel penningen als men te kort kwam, na aftrek
van:
1) de bij de rentmeester
van de kerk in kas zijnde gelden;
2) de te ontvangen recognitiën van de banken en stoelen;
3) de eerder genoemde 1.200 gulden.
Behalve het uitvoeren van
reparaties en het maken van nieuwe banken en stoelen was men ook van
plan om de kerkvloer bij de banken met Leidse of Woerdense vloertegels
te bedekken (zie bijgaand fragment van de plattegrond).
Matti Herben en Ada Peele,
Hooge Zwaluwe, 20 oktober 2009
|